Dienstbetoon Pontveren Noordzeekanaal
In de overeenkomst Dienstbetoon pontveren Noordzeekanaal staan afspraken met de gemeenten Velsen, Haarlemmerliede en Zaanstad over het voorzieningenniveau van het veervervoer zoals dat door Amsterdam wordt aangeboden. Eind 2007 zijn de drie Noordzeekanaalveren overgedragen van Rijkswaterstaat aan de gemeente Amsterdam. Als onverhoopt blijkt dat de afkoopsom die Amsterdam voor de dienstbetoon pontveren heeft gekregen niet voldoende is, bestaat het risico dat de hoofdstad aan Velsen verzoekt om bij te dragen in de exploitatie. Velsen kan daarbij een voorbehoud maken dat terugvalt op de overeenkomst uit 1856, waarin het Rijk zich verplicht de veerverbinding in stand te houden.
Wintergladheidsbestrijding
In de huidige Dienstverleningsovereenkomst met HVC wordt de dienstverlening afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten door HVC. Dat betekent dat de gladheidsbestrijding een onderdeel vaste kosten kent (apparaatskosten) en variabele kosten (per uitruk). In de begroting zijn de kosten opgenomen van een gemiddelde winter, gebaseerd op het gemiddeld aantal uitrukken (20 stuks) van de afgelopen 8 jaren. In de praktijk zal een winter ‘nooit’ gemiddeld zijn en kunnen de variabele kosten afwijken.
Projectrisico
Bij complexe, grotere projecten is de kans aanwezig op overschrijding van het beschikbare budget, veroorzaakt door onvoorziene elementen zoals aanbestedingen, niet halen van een planning, etc. De organisatie probeert dit zo goed mogelijk op te vangen door onder meer het instellen van een projectorganisatie, betrouwbare haalbaarheidsonderzoeken, een kwalitatieve input van adviseurs en een strakke directievoering tijdens de realisatie.
Omgevingswet
De Omgevingswet leidt tot een andere aanpak in het fysiek domein. Veel van de taken die de gemeente straks heeft, hebben we nu ook. Nu werken we met een structuurvisie, straks met een Omgevingsvisie. Nu werken we met bestemmingsplannen, straks met een Omgevingsplan. Slechts in een aantal gevallen komen er voor de gemeente taken bij. Zo komen bijvoorbeeld de provinciale bodemtaken naar de gemeente (zie decentralisatie bodemtaken..
De Omgevingswet is dus allereerst een transitieopgave. Voor de invoering van de Omgevingswet zijn middelen gereserveerd op de begroting. De idee achter de dekking van deze middelen is dat de gemeente de kosten op termijn terugverdiend. Omdat de gemeente structurele kosten in de uitvoering zou kunnen besparen. Bijvoorbeeld omdat er minder vergunningen afgegeven zouden hoeven worden. En omdat er voor het Omgevingsplan in tegenstelling tot het bestemmingsplan geen actualisatieplicht geldt. Maar over of dat werkelijk zo is zijn partijen het nog allerminst met elkaar eens.
De Omgevingswet is dus vooral een transitieopgave. We krijgen te maken met nieuwe instrumenten, participatie bij het opstellen van beleid is niet langer vrijwillig maar voor de gemeente verplicht en we gaan veel meer werken met een ketenbenadering. De financiering van de transitie komt voor rekening van de gemeente. De idee is dat de gemeente deze kosten kan terugverdienen omdat de transitie uiteindelijk structurele kostenbesparingen oplevert. En daarin schuilt een groot risico.
De verwachting is dat er begin 2021 een duidelijker beeld ontstaat van de structurele gevolgen van de Omgevingswet voor de gemeentebegroting. Eind 2020 worden diverse landelijke onderzoeken opgeleverd die inzicht moeten bieden is de overall financiële gevolgen. Begin 2021 kunnen we dat vertalen naar een voorspelling voor de gemeente.
Decentralisatie bodemtaken
De bodemtaken worden overgedragen van provincie naar gemeenten.
De uitvoerende taken (vergunningverlening, toezicht en handhaving) zijn (verplicht) ondergebracht bij de omgevingsdiensten(OD's). Deze VTH-taken zijn nu ook al belegd bij de OD’s. De verandering is dat de gemeente voortaan opdrachtgever is voor deze taken.
De rijksuitkering zal uit het provinciefonds overgeheveld worden naar het gemeentefonds. Onduidelijk is nog hoeveel de gemeente ontvangt. Er zal een herverdeeleffect optreden. De vraag is of deze middelen voldoende zijn om het huidige niveau van uitvoering te kunnen waarborgen.
De beleidstaak gaat niet automatisch over naar de OD’s, maar gaat naar gemeenten. Dit is een nieuwe taak voor de gemeente. De aandacht van belanghebbenden voor bodem neemt toe, zodat de beleidstaak omvangrijker zal worden. Velsen heeft in de eigen organisatie geen bodemdeskundigen, zodat deze deskundigheid of aangetrokken moeten worden. gedacht kan worden om deze taak bij de ODIJ onder te brengen. De kosten hiervan zijn nog niet te kwantificeren.
Velsen is afhankelijk van het landelijke traject waarin het ministerie van IenW afspraken maakt met IPO en VNG over de omvang van het pakket en de daarbij horende middelen.
Garanties / Borgstellingen / Achtervang borgstellingen
Woningcorporaties
Indien een woningcorporatie niet zelfstandig aan haar rente- en aflossingsverplichtingen van leningen kan voldoen, worden de tekorten in eerste instantie gedragen door de buffers van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en de overige corporaties. Mochten deze reserves niet toereikend zijn dan staan alle gemeenten en het Rijk garant voor deze tekorten door renteloze leningen te verstrekken aan het Waarborgfonds. Het Rijk staat garant voor 50% en de gemeenten ook. De gemeenten waar de corporaties zijn gevestigd die schade lijden, worden voor 25% van dit deel aangesproken, de overige gemeenten voor het restant (25%).
De gemeente staat voor niet meer garant dan het WSW aan leningen toestaat aan de woningcorporaties. Jaarlijks stelt het WSW per woningcorporatie het borgingsplafond vast. Voor 2020 is het voor de corporaties in Velsen bepaald op € 288 mln. Omdat het onduidelijk is in welke mate de woningbouwcorporaties in Velsen en in de rest van Nederland gebruik zullen maken van het borgingsplafond wordt voor de berekening van het risico uitgegaan van 50% van de boekwaarde van de lopende leningen van de woningbouwcorporaties in Velsen, groot € 119 mln ultimo 31 december 2018. Het risico van het niet voldoen van de verplichtingen wordt geschat op 1%.
Wonen
In het kader van langer zelfstandig wonen staat de gemeente garant voor een lening van € 429.000 van een serviceflat. Deze telt voor 10% mee in het risico.
Waarborgfonds Eigen Woningen
De gemeente fungeert als achtervanger voor de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW). Als achtervanger is de gemeente verplicht om renteloze leningen te verstrekken aan het waarborgfonds als deze in liquiditeitsproblemen komt door een te laag fondsvermogen. Het WEW biedt via de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) aan de geldgevers zekerheid voor het geval de hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Geldgevers kunnen het WEW aanspreken voor de restschuld bij gedwongen verkoop.
De achtervang functie van de gemeente geldt alleen voor hypotheken die tot 1 januari 2011 zijn afgesloten. Hierdoor neemt risico jaarlijks verder af. De gemeente staat garant voor € 3,2 mln (ultimo 31 december 2019) De Stichting WEW heeft aangegeven te verwachten dat er tot en met 2024 geen aanspraken op de achtervang functie zullen worden gedaan. Om die reden wordt het risico op € 0 gezet.